leiden - WikiWoordenboek


Article Images

Uitspraak

Woordafbreking

  • lei·den

Woordherkomst en -opbouw

  • In de betekenis van ‘doen gaan, aanvoeren’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
leiden
leidde
geleid
zwak -d volledig

Werkwoord

leiden [3] [4]

  1. overgankelijk een leidinggevende functie hebben
  2. ~ tot; iets tot gevolg hebben
  3. ~ naar; sturen, brengen, geleiden
     Mijn zondagochtendlijke fietstochten leidden me de afgelopen jaren echter niet langer naar kerkgebouwen, maar ik voelde me steeds meer aangetrokken tot de natuur.[5]
     Het pad voor me, niet meer dan 25 cm breed, zou mij door de staten Californië, Oregon en Washington leiden.[5]

Synoniemen

Gelijkklinkende woorden

Hyponiemen

Afgeleide begrippen

Uitdrukkingen en gezegden

  • Alle wegen leiden naar Rome

er zijn veel manieren om je doel te bereiken ofwel: de uitkomst is altijd hetzelfde

  • Een luizenleven leiden

Een gemakkelijk leven hebben.

  • Er zijn vele wegen die naar Rome leiden

iets kan vaak op meerdere manieren gedaan/bereikt worden

  • Iemand bij de neus hebben (-nemen of leiden)
  • Iemand om de tuin leiden

iemand beetnemen of bedriegen

Vertalingen

    1. een leidinggevende functie hebben   

    2. iets tot gevolg hebben   

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. "leiden" in:

    Sijs, Nicoline van der

    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. leiden op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5. 5,0 5,1

    Tim Voors

    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Uitspraak

Woordafbreking

  • lei·den
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
leiden
litt
gelitten
volledig

Werkwoord

leiden

  1. onovergankelijk lijden [1]
  2. overgankelijk lijden [2], ondergaan
  3. overgankelijk dulden, toestaan