Uitspraak
- Geluid: ouder (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑudər / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈʌʊ̯.dər/, (nevenuitspraak als bijvoeglijk naamwoord) /ˈʌʊ̯.β̞ər/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈɔʊ̯.dər/
- (Limburg): /ˈaʊ̯.dər/
Woordafbreking
- ou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ouder | ouders |
verkleinwoord | oudertje | oudertjes |
Zelfstandig naamwoord
de ouder m
- (familie) de moeder of vader van een kind
- ▸ De ouders hadden de kinderen van 10 en 12 na een hoop gedoe voor een halfjaar van school kunnen uitschrijven om gezamenlijk de PCT te lopen.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. de moeder of vader van een kind
Bijvoeglijk naamwoord
ouder
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van oud
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord ouder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ouder" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "ouder" in:
Sijs, Nicoline van der
, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3 - ↑ ouder op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Tim Voors
“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers - ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be